Het leven in de naziconcentratiekampen
Een uniek beeld van de naziconcentratiekampen aan de hand van getuigenverslagen
Het is 2 juni 1933 wanneer een ogenschijnlijk onschuldig mannetje, met kleine bril en strakke coupe, contact opneemt met een krankzinnigengesticht in Würzburg. Hij deelt ze die dag mee dat, voormalig Obergruppenführer en mislukte SS’er, Theodor Eicke weer mag worden vrijgelaten want hij krijgt een belangrijke functie: commandant van modelconcentratiekamp Dachau.
Na de machtsovername door de nazi’s op 30 januari 1933 werden vele politieke vijanden opgepakt en in ‘wilde’ kampen door geheel nazi-Duitsland gevangengezet. De wilde kampen waren chaotisch opgezet en willekeurig, excessief geweld door bewakers was aan de orde van de dag. Om die reden werd op 20 maart 1933 de oprichting van het eerste ‘professionele’ concentratiekamp, genaamd Dachau, publiekelijk aangekondigd door de man met kleine bril en strakke coupe: Heinrich Himmler. Nu had hij alleen nog iemand nodig om aldaar een ordelijk kampsysteem op te zetten.
Uit de gratie gevallen nazi’s een kans bieden om zich opnieuw te bewijzen, was een veelgebruikte methode van Heinrich Luitpold Himmler, Reichsfüher van de SS en één van de hoofdverantwoordelijken van de Holocaust. Theodor Eicke greep deze kans ijverig aan en schreef later aan Himmler dat het opzetten van een groot naziconcentratiekampsysteem zijn levenswerk zou worden.
Op 1 oktober 1933 had Theodor Eicke zijn kampregels officieel af. Gedragsregels werden, in tegenstelling tot de eerste wilde kampen, minder arbitrair en hij zette een heus administratief systeem op, waardoor de kampen meer op gevangenissen begonnen te lijken.
Voor de gevangenen werd het echter allerminst een feestje. Eicke was onder meer de bedenker van de welbekende gestreepte pyjama's. Daarnaast bedacht hij harde straffen voor relatief milde overtredingen. Denk aan stokslagen voor het versturen van meer dan twee brieven per maand en de galg voor opruiende activiteiten. Naast deze ‘algemene’ straffen gingen andere bloeddorstige activiteiten, zoals het arbitrair mishandelen van gevangenen en ander ongekend sadisme gewoon door (Wachsmann, p. 88, 89, 90).
De kampregels van Theodor Eicke werden door Himmler gewaardeerd en dienden als fundament voor de ongeveer duizend naziconcentratiekampen die tussen 1933 en 1945 in Europa werden opgetuigd.
Miljoenen mensen zouden de concentratiekampen van binnenuit zien. Sommigen slechts kortstondig, omdat ze na aankomst direct werden vergast in vernietigingskampen als Treblinka, Auschwitz, Majdanek of Sobibor. Anderen, helaas veel te weinig, overleefden meerdere jaren en zagen verschillende concentratiekampen van binnenuit en wisten het nazitijdperk wonderbaarlijk genoeg te overleven.
Aan de duistere kant stonden de trouwe bloedhonden van Hitlers regime: de SS-Totenkopfverbände. Handhavers van de strenge kampregels en lieden die de mogelijkheid kregen om hun sadistische behoeften zonder represailles te vervullen. Over dystopische plaatsen schrijven is populair in de literatuur. Denk aan boeken als Brave New World, 1984 en A Clockwork Orange. De term dystopie komt voort uit de Griekse taal en is een samenstelling van ‘dys’ (slecht) en ‘topos’ (plaats).
Dit waren de concentratiekampen bij uitstek en ze fungeerden als een eigen samenleving binnen de ‘echte’ wereld. Kampen die buiten de reguliere wetten functioneerden en op afgelegen plaatsen werden gebouwd. Afgebakende kleine gebieden waar miljoenen mensen werden vergast en velen door honger, mishandeling of executies het leven lieten.
Alle naziconcentratiekampen hadden vrijwel dezelfde opzet, maar tegelijkertijd had iedere gevangene een andere concentratiekampervaring. Dit had te maken met het type concentratiekamp, de functie, de periode van gevangenschap en verschillende andere factoren. Aan de hand van getuigenverslagen van gevangenen, bewakers en bevrijders, schep ik een beeld van het absurde en tragische bestaan binnen de muren van de kampen.
De eerste kennismaking met de duistere wereld
De trein rijdt traag naar een onbekende bestemming. Totaal ontheemd, plots uit je normale leven gerukt of al enige tijd in een gevangenis of een getto doorgebracht. Soms vele uren, soms vele dagen reizen. Niet wetend waar je naartoe gaat, laat staan wat je moet verwachten van de nieuwe, onheilzame plek, maar veel goeds belooft het niet. Na een lange rit worden de deuren ruw opengesmeten. Je ziet blaffende honden, aangelijnd door agressief kijkende SS'ers die bevelen schreeuwen. Mensen in gestreepte pyjama’s helpen de SS’ers mee.
Je wordt met zweepslagen in hoog tempo naar een ontvangstruimte gedirigeerd. Je hoofd wordt kaalgeschoren, de paar bezittingen die je nog hebt nemen ze je af, je krijgt een officieel kampnummer en wordt gedesinfecteerd. Dit is je nieuwe leven als gedehumaniseerd wezen.
Voor vele concentratiekampgevangenen zag het aankomstproces er ongeveer zo uit. Niet iedereen accepteerde dit zonder te relativeren, zo blijkt volgens een verhaal uit het artikel Laughter in a Time of Tragedy: Examining Humor during the Holocaust. Tijdens de knipbeurt begon een vrouwelijke gevangene in Auschwitz spontaan in lachen uit te barsten. Een gratis kappersbeurt? Dat had ze nog nooit meegemaakt, zo verkondigde zij. Vervolgens vroeg zij aan medegevangenen naar welke kapper ze altijd gingen.
Hoe beleefden de gevangenen de eerste momenten in een naziconcentratiekamp en wat zagen ze?
Auschwitz 1940
Wieslaw Kielar kwam in 1940 als een van de eerste gevangenen in Auschwitz aan.
“Onder het verschrikkelijke gebrul van de SS-ers en onder hun slagen en stoten stuiven we als een kudde dol geworden schapen de openstaande poort binnen” (Kielar, p.18).
Daar maakt hij ook kennis met Auschwitz gevangene nummer één en tevens de eerste kapo (opzichter) van het kamp.
“Die met de brede schouders en de donkere huid en het gezicht van een rover had nummer 1. Hij telde juist gehaast de rijen af en gaf toen, nadat hij zich op zekere afstand tegenover ons in de geefacht-houding had opgesteld, met scherpe luide stem het bevel ‘Geef acht! Mutsen af! 'Ogen naar rechts!” (Kielar, p.19).
Kielar werd, met medegevangenen, direct het slachtoffer van vervelende pesterijen, zoals verplicht huppen, dansen, rollen en andere vernederende handelingen die gepaard gingen met klappen. Daarnaast werd hem stalen discipline bijgebracht.
“Als het je gelukt was je snel en foutloos te melden, kwam je er zonder slaag af. Maar meestal haalde je het op een of andere manier door elkaar en het resultaat was een slag met de stok of in het gunstigste geval een flinke schop.” (Kielar, p.20)
Auschwitz 1942
Auschwitz was bij de aankomst van Wieslaw Kielar alleen een concentratiekamp, maar begin 1942 vonden daar reeds de eerste systematische vergassingen plaats. De Tsjechische Jood Filip Müller werd opgesloten in een ondergrondse cel in de beruchte kampgevangenis Blok 11. Hij werd al snel meegenomen naar de verbrandingszaal van het crematorium.
“En we kregen het bevel de lijken uit te kleden. Ik kijk om me heen. Er liggen honderden lichamen. (...) We hadden er al enkelen uitgekleed toen we bevel kregen de ovens te bevoorraden. Plotseling snelde een Unterscharführer op me af en zei: “Weg hier, ga de lijken rakelen” (Lanzmann, p.72).
Met een grote stang rakelde (=ouderwets woord voor poken) hij in een oven met half verbrande lichamen.
“Op dat moment was ik in een shocktoestand, als het ware gehypnotiseerd, en bereid om alles uit te voeren wat me bevolen werd” (Lanzmann, p.73).
Mauthausen, augustus 1942
Het Oostenrijkse concentratiekamp Mauthausen stond bekend als een van de bruutste naziconcentratiekampen. De gevangenen moesten hard werken in de plaatselijke steengroeve en werden voortdurend vernederd en mishandeld. Ze kregen veel te weinig te eten en de overlevingskans was dan ook zeer klein. Dit gold zeker voor Joden, die in vrijwel elk concentratiekamp slechter werden behandeld dan niet-Joden.
De Joodse Nederlander Bernardus Slier overleefde Mauthausen door zich voor te doen als een niet-Jood van zijn transport. Die bij de aankomst gelijk werd doodgeslagen.
“Bij het uitstappen worden wij al geslagen, omdat het niet vlug genoeg gaat, natuurlijk duurt het nu nog langer. Een van de niet-Joden, de Amsterdammer Jan krijgt met een geweerkolf een slag over de slaap en blijft met ingeslagen schedel liggen, onze eerste kameraad die viel” (Siertsema, p.151).
Niet veel later loopt Bernardus Slier door de beruchte poort, waar vrijwel elk concentratiekamp van was voorzien, zijn dystopische nieuwe wereld tegemoet.
“Na met veel moeite enkele trappen opgelopen te zijn, kwamen wij bij de hoofdingang, een grote massieve eikenhouten poort met ijzerbeslag, en strompelden wij het kamp binnen. Wij moesten ons twee aan twee met het gezicht naar een hoge muur opstellen en zo bleven we daar twee uur staan. Zodra iemand zich bewoog of omdraaide, kreeg hij met een lange gedroogde koeienstaart, aan het eind voorzien van een lederen riempje met loden kogeltjes, slagen op de rug en het hoofd” (Siertsema p.152).
Er werd ook goed verdiend aan de concentratiekampgevangenen. Tijdens de inspectie moesten alle nieuwkomers in Mauthausen hun tong uitsteken.
“Alle gevangenen vliegen naar buiten; een gevangene in witte mantel onderzoekt ons. ‘Zunge aus’. Dat is alles. Zij, die gouden tanden hebben, krijgen een kruis met inktpotlood over de borst. De volgende morgen werden zij weggeroepen en we zagen ze nooit meer terug. Vermoord werden zij door inspuiting met doodgewone autobenzine om hun gouden tanden” (Siertsema p.154).
Natzweiler, 1943
Verzetsstrijder Floris B. Bakels komt in juli 1943 aan in het speciale Nacht und Nebel kamp Natzweiler. In deze speciale concentratiekampen werden onder meer verzetsmensen opgesloten. Het doel was om ze spoorloos te laten verdwijnen. Familieleden wisten niet waar ze verbleven en bij overlijden werden ze ook niet op de hoogte gesteld. Bakels’ eerste indrukken zijn zowel schokkend als surrealistisch te noemen.
“(...) eindeloze colonnes, hier en daar bloedende koppen, vuile verbanden, sommigen met een häftling (=gevangene) over de schouder, een huiveringwekkende spookschare uit een andere wereld. En als laatste colonne… de wespen. Mannen niet rood beschilderd, maar geel. Overal. Van boven tot onder horizontaal met gele ringen geverfd. Niet één van hen was onbeschadigd. Velen liepen kreupel. Bloedvlekken op de broek, maar vooral de dijen, van achteren, en op de mouwen. Bloed in de gezichten, op de kale hoofden. Velen over de schouders van hun kameraden. Ze marcheerden slecht, het was een krampachtig strompelen. Wij hoorden daarboven de knuppel dof dreunen” (Bakels, p.158).
Overlevingskansen in de naziconcentratiekampen
Je was het kamp door de beruchte poort binnengekomen en na de lugubere Empfangzceremonie begon je nieuwe bestaan. Je overlevingskans hing van verschillende factoren af. In de eerste plaats de periode waarin je in een naziconcentratiekamp terecht kwam. Voor de oorlog waren je overlevingskansen in de kampen aanzienlijk groter. Zo kwamen er in 1938 (overigens een van de dodelijkste concentratiekampjaren voor de oorlog) rond de 1.300 gevangenen in de naziconcentratiekampen om. In 1940 waren dit er minstens 14.000 (Wachsmann, p. 314).
Daarnaast liepen sommige groepen meer gevaar dan anderen. Dit had vooral met de ideologische en raciale hiërarchie van de nationaalsocialisten te maken. Polen hadden, door slechte behandeling, bijvoorbeeld meer kans om te sterven dan etnische Duitsers en Joden weer meer kans dan Polen.
Ook je functie binnen het kamp speelde een grote rol bij je overlevingskans. Wieslaw Kielar was in Auschwitz een tijdje voorman en blokoudste. Binnen die functie kreeg je doorgaans meer te eten en andere privileges, waardoor je overlevingskans aanzienlijk steeg. De Hongaarse patholoog-anatoom Miklós Nyiszli werkte als assistent voor de beruchte Joseph Mengele en kreeg ook relatief goed te eten en had een betere slaapplek dan andere gevangenen.
Maar helaas waren dit uitzonderingen en moesten de meeste gevangenen in een commando dagelijks zware arbeid met chronische honger verrichten. Met de voortdurende angst om te worden geslagen of op een andere manier aan je eind te komen. Vaak al veel familieleden verloren en niet wetende of je ooit nog vrij kwam of überhaupt het eind van de dag haalde.
Dan had je nog de ongelukkigen die in een strafcommando moesten werken, omdat ze op een of andere manier de kampregels hadden overtreden. Ze kregen vaak een speciale badge met het logo van een schietschijf en werden geïsoleerd van andere gevangenen. Ze moesten nog meer uren werken dan reguliere gevangenen, hadden kortere pauzes, minder eten en werden nóg wreder behandeld. Het sterftecijfer lag binnen strafcompagnies vanzelfsprekend ook hoger. Soms moesten ze ook bijzondere werkzaamheden verrichten, zo zag Wieslaw Kielar.
“Over die weg marcheerde voortdurend in hoog tempo een strafcompagnie. Zij zongen en marcheerden kilometers achtereen, steeds maar in het rond, honderdmaal, duizendmaal, met fonkelnieuwe laarzen aan, die klaarblijkelijk iedere dag verwisseld worden. De strafcompagnie werkte namelijk voor het leger. Ze liepen gewoon de nieuwe en harde laarzen in zodat de dappere soldaten geen eksterogen en blaren zouden krijgen wanneer ze zich op alle fronten terugtrokken” (Kielar, p.371).
Leden van Sonderkommando’s hadden de gruwelijkste functie in het kamp. Ze moesten de SS’ers verplicht ondersteunen bij het gehele vergassingsproces en kregen om die reden ook extra privileges. Meer eten en een betere slaapplek, zodat ze sterk genoeg waren om het werk uit te voeren. De overlevingskans was echter zeer laag, omdat de meeste commando’s om de zoveel tijd werden ‘ververst’. Toch hebben enkele leden van het Sonderkommando de oorlog overleefd en ze geven ons een duister beeld van het vernietigingsproces.
Heldenmoed bij de gaskamers
In augustus 1942 kwam de Duitser Franz Suchomel in een klein dorpje met slechts enkele honderden inwoners aan, genaamd Treblinka. Hij zou, zo stelt hij zelf, er vanuit Berlijn heen zijn gestuurd om toezicht te houden op grote werkplaatsen voor schoenmakers en kleermakers. Het vernietigingskamp Treblinka draaide die periode op volle toeren en bij zijn aankomst was de SS bezig om de inwoners van het getto van Warschau te vermoorden. Dit zag hij tijdens een rondleiding van de adjudant Stadie.
“En juist op het moment dat we langskwamen, waren ze bezig de deuren van de gaskamers te openen… en als aardappelen vielen de mensen neer” (Lanzmann, p.69).
Van de bijna duizend concentratiekampen fungeerden er slechts enkelen als vernietigingskamp. Toch zijn het de vernietigingskampen die tot de verbeelding spreken en waar men direct aan denkt bij de term ‘naziconcentratiekamp’. De meeste mensen die aankwamen in een vernietigingskamp leefden maximaal enkele uren en zagen vrijwel niets van het kampleven zelf.
Een boer uit Treblinka werkte tijdens de bezetting op zijn akker die zich ongeveer honderd meter vanaf het prikkeldraad bevond. Tijdens het werken hoorde hij constant afschuwelijke kreten. Eerst waren die kreten voor hem ondragelijk, maar later wendde hij eraan (Lanzmann, p.40).
Dit moet ook hebben gegolden voor een deel van de daders, en leden van Sonderkommando’s, die overigens, met name de SS, vaak onder invloed van drank het werk uitvoerden. Vele gevangenen wisten, zeker aan het eind van de oorlog, al wat ze bij de aankomst te wachten stond. Dit betekende echter niet dat iedereen zich passief naar de slachtbank liet leiden.
In de ‘doucheruimte’ richt een moeder met een kind van negen jaar zich tot de officieren en zegt: “Ja, bandieten, nu kunnen jullie doen wat je wilt, maar de dag van de wraak komt eraan. Rusland is groot, het zal overwinnen en wraak nemen voor ons. Jullie levende lijven zullen ze aan stukken snijden. Onze broeders over de hele wereld zullen niet rusten voor ze ons onschuldige bloed gewroken hebben” (Gradowski, p.147). Na dit krachtige monoloog spuugt ze de officieren in het gezicht en loopt ze met haar kind de bunker in, de SS’ers woordeloos en stokstijf achterlatend.
Een prachtige, blonde vrouw merkt dat de ogen van de SS’ers op haar gericht zijn wanneer ze bijna de bunker binnenloopt. ‘Duistere misdadigers! Naar mij kijken met dierlijke hongerogen. Je lusten bevredigen aan de naaktheid van mijn aantrekkelijke lichaam. Ja, nu is jullie glorietijd. In je burgerleven had je hier niet van durven dromen!’ (Gradowski, p.148). Ze stormt plots op de SS-chef af en geeft hem drie klappen in zijn gezicht.
Vervolgens wordt ze door meerdere SS’ers gelijktijdig aangevallen. “Dat warme bloed streelt haar lijf, haar gezicht straalt van genoegen. Gelukkig en voldaan. Haar hand voelt nog de klap op het gezicht van de bekende grote moordenaar en bandiet. Haar laatste doel is bereikt. Gerust gaat ze de dood in” (Gradowski, p.149).
Volwassenen en kinderen die mogelijk onrust konden veroorzaken, werden soms al voor de vergassingen geëxecuteerd om zo het gehele vernietigingsproces niet te verstoren. In de executieruimte rondom crematorium V (Auschwitz) probeert de beruchte SS’er Voss een kind, tegen de moeder gedrukt, dood te schieten met een klein kalibergeweer.
De moeder probeert wanhopig elke plek van haar dochtertje te bedekken en plots hoort ze een paar schoten en ziet ze dat haar dochter van opzij in de borst is getroffen. “De moeder, die voelde dat het bloed van haar kind langs haar lichaam liep, verloor haar zelfbeheersing en smeet de moordenaar het kind in het gezicht, toen die de loop van zijn wapen al op haar had gericht” (Grunberg, p.323).
Ook de kampcommandant van Auschwitz, Rudolf Höss, was regelmatig in de kleedruimtes bij de gaskamers te vinden. In de memoires, die Höss tijdens zijn gevangenschap pende, niet lang voordat hij aan de galg zou eindigen, beschrijft hij enkele verhalen die hem bij zijn gebleven.
Zo waren er moeders die, zich volledig bewust van de aankomende dood, mentaal sterk genoeg waren om hun kinderen met grappen gerust te stellen. Ook was er een vrouw die naar hem toeliep met vier kinderen en vroeg hoe hij zulke schattige, onschuldige kinderen kon ombrengen. Ook waren er Joden die hun lot aanvaarden en stoïcijns aangaven dat het Duitse volk een zware prijs voor de massamoord op de Joden gaat betalen. Rudolf Höss zag ook een vrouw die probeerde om haar kinderen uit de gaskamer te gooien, terwijl de deuren dichtgingen (Hoess, p.148, p.149).
Geweldsabsurditeiten
Vastzitten in een concentratiekamp is natuurlijk al een straf op zich, maar ook binnen deze kleine dystopische samenlevingen waren er regels en gedragslijnen, aanvankelijk opgesteld door Theodor Eicke, zoals in de inleiding al naar voren kwam. Hield je je niet aan de regels? Dan kon je flinke straffen verwachten die officieel werden uitgevoerd.
De straffen konden qua ernst variëren. Denk aan een paar dagen werken in de stafcompagnie voor ‘milde’ vergrijpen en stokslagen of opsluiting in de kampgevangenis voor ernstige vergrijpen. Bij vermoedens van sabotage of een vluchtpoging waren de straffen het meest extreem en vrijwel altijd met de dood tot gevolg. Denk aan ophanging of veroordeling tot hongerdood in de kampgevangenis.
Wieslaw Kielar werd door een SS’er, die de pik op hem had, veroordeeld tot drie weken (om de nacht en iedere dag gewoon aan het werk) opsluiting in de staanbunker van de kampgevangenis in Auschwitz, omdat hij twee pullovers over elkaar had aangetrokken. In de staanbunker, een plek van ongeveer één vierkante meter, wordt hij samen met drie andere gevangenen, die zijn veroordeeld tot de hongerdood, opgesloten. Zijn medegevangenen zitten er al een tijdje wanneer hij in de avond de staanbunker kruipend wordt ingeschopt.
“(...) ik werd plotseling wakker toen een van de gevangenen schreeuwde: ‘Je schijt weer, vieze schijterd!’ Dit betrof mijn buurman rechts, die zich met zijn laatste krachten staande hield en die iets onverstaanbaars voor zich uit mompelde en die het in zijn broek deed. Een nieuwe stinkwasem in de toch al zo ontzettende stank vulde de nauwe cel. Hij gleed steeds dieper weg en drukte met zijn volle gewicht op mijn beide benen” (Kielar, p.207).
Naast deze 'officiële' straffen kregen de gevangenen ook constant te maken met willekeurige martelingen die gemotiveerd werden door sadistische lusten en machtsgeilheid. Iets wat overigens officieel verboden was, maar oogluikend werd toegelaten door de kampautoriteiten die er soms aan meewerkten.
“De sadist blijkt een dolgedraaide machine geworden die niet meer kan stoppen. De arm rijst, de schouder rijst, de schouder daalt, de arm suist neer met de verlengde arm: het eind hout. Omhoog, omlaag, omhoog, omlaag, vele malen. Het geluid van hout op mens verandert in het smakkende, natte geluid van hout in mens, in vlees, in spieren, en organen. Het kleine rood wordt groot rood, overstelpend rood, overal bloed” (Bakels, p.161).
Ook om verscheidene andere redenen werden gevangenen doodgeschoten. Omdat ze bijvoorbeeld te traag werkten, wat meestal door verzwakking of een zenuwinzinking kwam. Soms ook vanwege een zogenaamde ‘vluchtpoging’. SS-bewakers kregen vaak extra verlof wanneer ze een gevangene op de vlucht doodschoten en van die regeling maakten ze dankbaar misbruik. “De mitrailleur ratelt kort: weer een Fransman auf der Flucht erschossen, weer extra verlof voor de schutter daarboven” (Bakels, p.160).
Een andere veelgebruikte tactiek was de muts van een gevangene zijn hoofd afhalen en die een eind weg gooien. De SS’er beval de gevangene dan om de muts op te halen en schoot hem of haar vervolgens dood. “De man vond de muts. Op het moment dat hij het verloren kledingstuk al in zijn hand hield en wilde terugkeren, weerklonk er een schot” (Kielar, p.139).
Ook de hogere autoriteiten, zoals de chef van de politieke afdeling in Auschwitz, Maximilan Grabner, deden werkten soms mee aan deze ziekelijke methode. “(...) ‘'Wat zeg je?’' Grabners stem drukte opperste verbazing uit. ‘Dat heet niet doodgeschoten, voorman…’ voegde hij er inschikkelijk aan toe. ‘Hij werd op de vlucht neergeschoten. Begrepen?’ ‘Jawel’, herhaalde ik gehoorzaam, ‘op de vlucht neergeschoten…’ " (Kielar, p.139).
Door de allerhoogste autoriteiten in Berlijn werden deze methoden echter niet altijd gewaardeerd en om die reden stelde Heinrich Himmler zelfs een heuse SS-rechter, genaamd Konrad Morgen, aan. Hij werd naar verscheidene concentratiekampen gestuurd om onderzoek te doen naar corruptie en ‘niet-legitieme’ executies en mishandelingen. Over geld stelen van het ‘rijk’ werd niet lichtzinnig gedaan en sommige SS’ers kregen zelfs de doodstraf.
De onstuimige dagen voor en tijdens de bevrijding
Hitlers verworven ‘Lebensraum’ wordt in de laatste jaren van de oorlog snel terugveroverd door de geallieerden, met als gevolg dat vele concentratiekampen in handen van de bevrijders kwamen. Voor de meeste concentratiekampgevangenen betekende dit echter niet dat het leed erop zat. Middels zogenaamde ‘dodenmarsen’ werden de nog, natuurlijk relatief gezien, fitte gevangenen naar nog-niet terugveroverde grond van het Derde Rijk gedeporteerd.
In deze onstuimige periode zagen veel concentratiekampgevangenen meerdere kampen in enkele maanden. Een groot deel van de gevangenen stierf door ontberingen tijdens de dodenmarsen, of ze werden doodgeschoten, omdat ze het looptempo niet konden bijhouden.
“Toen ze bijna twee weken onderweg waren en de mannen van Morton Brooks’s groep over een weg sjokten, kwamen ze langs honderden doden, die blijkbaar van dichtbij in hun achterhoofd waren geschoten” (Hirsch, p.51).
Langzaamaan werden er steeds meer concentratiekampen bevrijd en vrijwel overal troffen de geallieerden extreem ondervoede gevangenen met holle ogen aan. Velen te zwak om te lopen. Bovendien troffen ze vele lijken aan die ‘als brandhout’ waren opgestapeld. Dit bracht een enorme stank met zich mee en voor de vele bevrijders was dit hetgeen wat het meest indruk maakte en ze later altijd bij zou blijven.
“(...)Opeens zag ik het allemaal weer voor me: de ene na de andere rij verwoeste menselijke lichamen, uitgemergeld, uitgehongerd, verminkt, grauw, rottend in de hete zon. Er waren kuilen waarin lichamen brandden. De stank was verschrikkelijk, bijna meer dan je zintuigen konden verdragen” (Hirsch, p.78).
“Als hij tegenwoordig een jongere hoort zeggen: ‘Hé, dat is nooit gebeurd, ze hebben het gewoon verzonnen,’ valt dat helemaal verkeerd bij hem, en dan moet hij wel reageren. ‘Dan zeg ik: ‘Praat geen onzin, jongen. Ik wou dat ik je met je neus door die stank had kunnen wrijven, dan zou je het nooit vergeten’ ” (Hirsch, p.83).
In Nederland werden na de bevrijding vele ‘moffenhoeren’, vrouwen die omgingen of relaties hadden met Duitse soldaten, kaalgeschoren als vergelding. In de concentratiekampen ging het ‘wraak nemen’ er vanzelfsprekend nog een stukje erger aan toe.
Zo zag Korporaal Leonard E. Herzmark in de omgeving van Weimar bepaalde ‘dingen aan bomen’ hangen. “(...)Mijn ogen waren niet zo goed - ik draag een bril -, maar toen we dichterbij kwamen, zag ik dat het soldaten waren, Duitse soldaten die aan de bomen hingen”(Hirsch, p.114).
Ook de bevrijders schoten soms lukraak SS’ers dood wanneer ze die te pakken kregen. “We kregen twee SS’ers te pakken. Twee van mijn mannen schoten hen gewoon dood” (Hirsch, p.152). Duitsers die nabij concentratiekampen woonden werden bovendien gedwongen om de vele lijken te aanschouwen en/of mee te helpen bij het begraven van de vele doden.
Terug het ‘normale’ leven in
De medische eenheden van geallieerden bekommerden zich over de bevrijde gevangenen. Ook na de bevrijding stierven helaas nog velen, omdat ze ironisch genoeg te snel het gegeven voedsel tot zich namen. Degenen die overleefden moesten vaak eerst nog een periode herstellen alvorens ze de kampen konden verlaten. Het ‘normale’ leven was echter ook tot een dystopie verworden: een door oorlog vernietigd Europa.
Ook na de bevrijding gingen veel concentratiekampgevangenen een moeilijke periode door. Veel familieleden verloren, geen huis meer, en weinig empathie voor hun lot, omdat vele burgers na de oorlog bezig waren met hun eigen miserie. Pas tientallen jaren later, mede door het fameuze Eichmannproces, zou de Holocaust, en daarmee natuurlijk ook de naziconcentratiekampen, de aandacht van een zeer groot publiek krijgen.
Bronnen
Bakels, F (2016) Terug uit Nacht und Nebel Utrecht: Omniboek
Carpenter, W (2010). "Laughter in a Time of Tragedy: Examining Humor during the Holocaust," Denison Journal of Religion: Vol. 9, Article 3.
Gradowski, Z (2008) In het hart van de hel Hilversum: uitgeverij Verbum
Grunberg, A (2020) Bij ons in Auschwitz Amsterdam: Uitgeverij Querido
Hirsch, M (2010) De bevrijders Amsterdam: Meulenhoff boekerij
Hoess, R (2000) Commandant Of Auschwitz New York: Reed Business
Kielar, W (1972) Anus Mundi: gevangene nummer 290 overleefde vijf jaar Auschwitz Amsterdam: Luitingh-Sijthoff B.V.
Lanzmann, C (2012) Shoah Amsterdam: De Arbeiderspers
Siertsema, B (2018) Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust, 1945-1946 Hilversum: uitgeverij Verbum
Wachsmann, N (2015) KL een geschiedenis van de naziconcentratiekampen Amsterdam: De Bezige Bij
Tekeningen gemaakt door Lizette Veenhuizen
Een erg sterk en indrukwekkend stuk over een zwaar onderwerp. Je normaal gesproken lichte en absurdistiche schrijfstijl druppelt hier ondanks het zware onderwerp net genoeg door om het ook voor mensen die zich normaal verre van dit onderwerp houden goed leesbaar te maken zonder dat het aan respect verliest.
Je hebt een grote inspanning geleverd met het uiteindelijk zo kunnen opschrijven van je onderzoek. Een gruwelijk onderwerp dicht bij gebracht. Bijna oral history. Lovenswaardig.