Ik liep als 16-jarige de trap op en klopte op de deur van het kantoor voor mijn sollicitatiegesprek als ‘administratief medewerker’. Het was ergens in de zomervakantie en ik had centjes nodig.
Een ‘controller’ met snor deed de glazen deur open. Een man die qua uiterlijk nog netjes aan het personage Jos uit Debiteuren Crediteuren voldeed. De kantoorinrichting was rond 2008 wel wat gemoderniseerd. Bakbeest computers waren ingewisseld voor platte schermen, maar de hedendaagse digitalisering had nog niet helemaal zijn intrede gedaan.
De fysieke administratie puilde uit en was half geordend in lompe, zwarte mappen. Sommige mappen waren zo volgepropt dat ze kenmerken van obesitas vertoonden. 'Hé, chef!’ zei de controller vrolijk. Hij gaf me vervolgens een ferme handdruk en wees een bureaustoel aan om op te zitten. Ik nam plaats en de bureaustoel zakte langzaam naar beneden.
Nu keek ik ineens naar de onderkant van zijn gezicht en zag een paar lange neusharen. ‘Oh, die bureaustoel is stuk. Pardon. Ik pak even een andere.’ De controller liep het kantoor uit en nu zat ik samen met twee vrouwelijke medewerkers die mijn existentie aldaar verder niet zo relevant vonden. ‘Is dit het moment waarop ik als nieuweling binnen deze bunker prietpraat moet initiëren?’ dacht ik als nerveuze puber.
‘En is het een beetje leuk werken hier?’ - ‘O, ja, wel leuk,’ zei een van de vrouwen totaal niet enthousiast, terwijl ze driftig door typte als een obsessieve schrijver die zojuist een geniale ingeving kreeg. De controller kwam weer aanstrompelen.'Helaas, ik kan geen andere stoel vinden. Maar ook niet zo’n probleem. Het werk wat je moet doen is ook niet zo heel spannend.’ Hij ging weer zitten.
‘Dus als groothandel kopen we veel producten in en dat betekent dat we dagelijks tal van inkoopfacturen ontvangen. Deze inkoopfacturen worden dagelijks uit de post gehaald en liggen per direct onder jouw verantwoordelijkheid. Jij dient ze goed in het boekhoudsysteem in te voeren. Daarnaast houd jij het kasboek dagelijks bij en verder zijn er nog meer kleinere klusjes die zich soms aandienen. Nog vragen. Nee? Top, tot maandag!’
Ik dacht mijn jeugdvrienden te slim af te zijn met een kantoorbijbaantje voor de zomervakantie. Zij gingen voor de fysieke bijbaantjes en kwamen als nog niet helemaal ontwikkelde pubertjes veelal afgepeigerd thuis, waardoor hun leuke avondlijke zomeractiviteiten noodzakelijk werden ingewisseld door lethargisch op bed liggen met rugpijn.
Dat ging mij niet gebeuren met mijn kantoorbaan! Men waarschuwde mij wel dat het ‘geestdodend’ werk zou zijn, maar deze term nam ik niet zo letterlijk. Ik kan toch mijn eigen geest sturen. Geen kantoorbaantje komt daar met de zeis van Magere Hein binnen!
De tijd als vijand
Ik had alles vrij snel in de vingers en de eerste week (ik werkte fulltime) ging tamelijk snel voorbij. In week twee ontmoette ik echter al vrij snel een van de grootste vijanden van de administratief medewerker: de klok.
Het fenomeen tijd was me tot dan toe redelijk vreemd. Alleen in pragmatische zin keek ik zo nu en dan op een klok om geen lesuren te missen. Thuis knalde ik echter de Playstation met GTA aan en voor je het wist schreeuwde moeder dat het etenstijd was. Een ironische paradox, nu een open deur, mengde zich in mijn geest. De tijd die bij plezierige activiteiten té snel voorbij ging, was nu een slome vijand geworden.
De klok in het kantoor hing precies tegenover mij aan de muur, op ooghoogte. Een deksels monster met maar liefst drie wijzers. De secondewijzer was de grootste martelaar. Een wijzer die je confronteerde met de traagheid. De Middeleeuwse martelwerktuigen waren ingewisseld voor geavanceerde klokken die je geest langzaam doodmartelden.
De wijze volwassenen vertelden mij dat saai werk niet erg is, zolang je maar leuke collega’s hebt, dan vliegt de tijd. Mijn kantoor werd echter louter bemand door vrouwen in de menopauze en half kalende mannen die alle levenslust hadden verloren. Mijn aanwezigheid als puber in deze vesting was dan ook atypisch. Ik had nog een volle haardos, levenslust, ambities, vrolijkheid en was bovendien zo geil als een beer. Zij waren wandelende burgermansclichés waarvan ik dacht dat ze alleen in satirische films en boeken bestonden.
Ik deed zogenaamd mee, maar van binnen gierde ik om hun simplistische gesprekken over kinderen, relatieproblemen, nieuwe telefoons die je het best via een prijsvergelijker kon kopen en andere fantasie- en humorloze onzin. Hoe kon een mens zichzelf zo verloochenen?
Kantoorlobotomie
Op een zonnige zondagmiddag was ik met vrienden aan het voetballen. Inmiddels werkte ik er al bijna een maand. Een vriend kwam naar me toe en inspecteerde mijn ogen van dichtbij. ‘Wat is er met je gebeurd?’ vroeg hij. ‘Heeft iemand je dit weekend met een ijspriem in de hersenen geslagen?’ - ‘Huh, hoezo?’ - ‘Je hebt een doodse blik in je ogen.’ Ik lachte zogenaamd om deze flauwe referentie aan One Flew Over the Cuckoo’s Nest en we voetbalden rustig door.
Die maandagochtend ging de wekker en ik voelde me anders dan normaal. Een vervelende kramp in mijn maag, totale weerzin om te gaan werken en een neerslachtigheid die ik nog nooit had ervaren. Ik nam de telefoon op met de bedrijfsnaam in plaats van mijn eigen naam, lachte ineens perfect nep om alle slechte grappen en kon ineens geloofwaardige empathie tonen wanneer een collega die ik nauwelijks kende met een meelijwekkend verhaal op de proppen kwam.
En de weken erna ging het helemaal bergafwaarts. Mijn fantasie was verdwenen, ik liep ineens een stuk normaler en begon regelmatig te kijken of ik geen vlekjes in mijn broek of overhemd had. Wat zouden ze anders wel niet van me vinden? Ook ging ik netter praten, een serieuze uitstraling vertonen en ik zag de absurditeit van prietpraat bij het koffiezetapparaat niet meer in. Mijn libido was ook totaal verdwenen. Het voelde alsof mijn penis constant vast zat tussen een kapotte perforator. Dit ging niet goed. Ik moest ermee stoppen! Nog even en mijn handen veranderden in twee grote nietmachines.
De laatste werkdag
Niet veel later was de zomervakantie gelukkig voorbij en als een dolgeworden hond, die na drie weken zijn baasje weer ziet, fietste ik stuntelend en in totale euforie werkloos naar huis. De zon in mijn hoofd begon weer te schijnen, alle last viel van mijn schouders en ik had nog nooit zo uitgekeken naar een lesuur Maatschappijleer van een naar zweet stinkende docent.
Ik had deze ‘snuffelstage’ in de burgermaatschappij danig onderschat en leerde dat geen enkele ziel bestand is tegen deze absurde door mens gecreëerde hokken. De minachting die ik aanvankelijk voelde, verving zich door bewondering en oprechte empathie. Nu snapte ik waarom volwassenen altijd chagrijniger keken dan jongeren en ook dat ik hard mijn best moest doen om dit bestaan als volwassene te vermijden.
‘Een ‘controller’ met snor deed de glazen deur open.’ Alleen hierom schoot ik al in de lach. En heel herkenbaar haha! Leuk geschreven!
Heerlijk verhaal en zo herkenbaar