In de eerste minuten van de bekendste propagandafilm van de nazi’s, Triumph des Willens zie je beelden, vanuit een vliegtuig gefilmd, van eindeloze wolken met op de achtergrond de onheilspellende muziek van Hitler zijn favoriete componist Wagner. Langzaam draait de camera naar beneden en vanuit vogelperspectief zie je eindeloze colonnes mensachtige mieren gelijkmatig door de straten marcheren. Niet veel later stapt de ‘Mierenkoningin’ Adolf Hitler uit zijn vliegtuig, blijmoedig onthaald door zijn volgelingen met de welbekende Hitlergroet.
De beelden impliceren een staat zonder drama, wanorde en chaos. Hoewel Hitler aanzienlijke populariteit genoot, was het in de werkelijkheid natuurlijk niet zo zwart-wit. Niet de gehele bevolking, zeker niet de dissidenten, schaarden zich achter het regime. Dat is inmiddels wel duidelijk geworden.
De vele beelden uit nazipropagandafilms impliceren ook dat er tussen de nazikopstukken nauwelijks sprake was van onmin en dat er geen beleid werd gemaakt zonder medeweten van de grote leider.
Ook dit was een façade, zo blijkt uit de omvangrijke biografie over Hitler van de bekende historicus Ian Kershaw. Politieke kopstukken zouden de Führer vooral ‘tegemoet werken’. Veel beleid werd in de ‘geest van de Führer' gemaakt. Met andere woorden: waarvan ze dachten dat het binnen de nazi-ideologie paste, zonder orders van hogerhand af te wachten. Dit leidde onder meer tot veel frictie tussen de nazikopstukken, omdat ze met specifiek beleid een wit voetje wilden halen. En omdat ze bang waren om uit de gratie te raken bij hun geliefkoosde leider.
Het ‘oplossen’ van het Jodenvraagstuk, wat uiteindelijk leidde tot de Holocaust, was wat dat betreft ook in de ‘geest van de Führer’, hoewel gerenommeerde experts er op dit gebied wel over eens zijn dat dit een direct bevel van Hitler was. Er is veel onderzoek gedaan naar de vraag: in hoeverre wist de ‘gewone’ Duitse burger van de systematische vernietiging? Niet een te gemakkelijk beantwoorden vraag en veel is nog steeds onduidelijk.
Er is echter minder onderzoek gedaan naar de vraag: wat wisten de nazikopstukken precies over de Holocaust? Vrijwel alles, zou je logischerwijs denken, maar de kennis en betrokkenheid verschilde uiteraard per kopstuk en zijn rol binnen het Derde Rijk. Dat niet iedereen gedetailleerde informatie tot zijn beschikking had, is evident. Door Hitler zijn manier van regeren werden kopstukken immers tegen elkaar uitgespeeld en veel informatie werd ook voor elkaar geheimgehouden.
De beruchte dagen: 4 oktober en 6 oktober 1943
Hoewel de nazi’s niet vies waren van klare taal, gebruikten de verantwoordelijken paradoxaal genoeg vrijwel louter verbloemend taalgebruik - zoals ‘Endlösung der Judenfrage’, ‘Judenfrei’ en ‘Evakuiérung’ - als het over de systematische vernietiging van het Joodse ras ging. Zo konden ze de operatie geheimhouden en tegelijkertijd hun handen in onschuld wassen.
Op 4 oktober 1943 geeft een van de hoofdverantwoordelijken van de Holocaust, Heinrich Himmler, echter een bijzondere speech in het raadshuis van Poznań. Een relatief grote stad in het bezette Polen. In die toespraak spreekt hij een grote groep SS-kopstukken toe en gaat hij dieper in op het Jodenvraagstuk. Hij gebruikt geen verbloemend taalgebruik, maar termen als ‘vernietiging’.
Op 6 oktober 1943 geeft hij nogmaals een speech en ook in deze gaat hij dieper in op het ‘Jodenvraagstuk’. Ditmaal echter voor een heel ander publiek: nazikopstukken die, in tegenstelling tot veel SS-leden, niet allemaal direct betrokken waren bij de Holocaust. Denk aan het hoofd van de Hitlerjugend ‘Artur Axmann’ en de beroemde nazi-architect ‘Albert Speer’.
Door deze speeches weten we dat een grote groep na oktober 1943 in ieder geval op de hoogte was van de systematische vernietiging. Wat veel nazikopstukken precies wisten en wat ze er daadwerkelijk van vonden, is natuurlijk lastig te achterhalen. Wel kunnen we kijken naar de gesprekken die ze voerden en hoe ze daarin op de Holocaust en hun eigen rol terugkeken.
De ontkenners
Tal van nazikopstukken stelden na de oorlog dat ze helemaal niets wisten van de Holocaust. Karl Dönitz was ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een periode opperbevelhebber van de Duitse marine en na Hitler zijn zelfmoord zelfs even kort, tot de overgave, staatshoofd van nazi-Duitsland. Na vragen over de Holocaust verschool hij zich achter zijn Führer. Die zou gezegd hebben dat kopstukken zich alleen met hun eigen zaken moesten bemoeien en daarom wist Dönitz, volgens hemzelf, helemaal niks van de Holocaust. Hij vond vooral dat hij zelf een zwaar leven had.
Walther Funk was van 1937 tot 1945 rijksminister van Economische Zaken. De massamoord op de Joden had hij naar eigen zeggen ‘niet voorzien’ en hij stelde na de oorlog dat hij veel Joden persoonlijk had geholpen. ‘Ik heb Joodse uitgevers geholpen, zoals de uitgever van de Frankfurter Zeitung, en vele anderen’ (Goldensohn, p.113).
Hermann Göring, ook wel ‘Der Dicke’ genoemd, was na Hitler een van de bekendste en belangrijkste nazi’s van het Derde Rijk. Hij ontkende niet alleen geweten te hebben van de Holocaust, maar stelde dat Hitler zelf hoogstwaarschijnlijk ook niets van de details af wist.
‘Daar wist ik niets van af. Zoals Höss (red. commandant van Auschwitz) al voor het tribunaal zei, werd alles geheimgehouden. Ik kan het nauwelijks geloven, de aantallen zijn zo enorm. Ik vat het niet. Ik kan niet geloven dat Hitler ervan wist’ (Goldensohn, p.146).
Ernst Kaltenbrunner was vanaf 1943 hoofd van de RSHA (de veiligheidsdienst van het Derde Rijk) en wist naar eigen zeggen ook niets van de Holocaust af. Volgens hem had dat met de complexe politieke structuur te maken.
Fritz Sauckel was verantwoordelijk voor de dwangarbeid ten behoeve van de oorlogsindustrie en ontkent ook iets geweten te hebben van de systematische vernietiging. Hij schreef alles toe aan Himmler en stelde dat die in het geheim opereerde. Ewald von Kleist, tankcommandant tijdens de Franse invasie, wist er, naar eigen zeggen, niets van. ‘Nee, ik heb onder ede verklaard dat ik er niets van af wist. In de winter van 1941-1942 hoorde ik aan het front geruchten dat er joden gedeporteerd werden om ze ergens te verzamelen’ (Goldensohn, p.377).
De schuld afschuiven
Dan waren er ook nog verscheidene nazikopstukken die de Holocaust niet expliciet ontkenden, maar die wel de verantwoordelijkheid van zich afschoven. De jurist en nazi van het eerste uur, Hans Frank, stelde dat hij tijdens zijn functie als gouverneur-generaal van bezet Polen, het land waar vrijwel alle vernietigingskampen gevestigd waren, niets te maken had met de vernietiging. ‘U moet maar eens het documentair bewijs lezen dat aantoont dat het volledig buiten mij om ging’ (Goldensohn, p.54).
Topambtenaar binnen het ministerie van Propaganda, genaamd Hans Fritschze stelt dat hij weliswaar luisterde naar de radiostations van de geallieerden, die berichtten over de vele misdaden, maar dat hij ze niet geloofde. Verder stelt hij onschuldig te zijn en vond hij het gehele vervolgingsproces onrechtvaardig en een truc van de geallieerden om de schuld van alle misdaden in de schoenen van de Duitse bevolking te schuiven.
De generaal en één van de belangrijkste militaire leiders tijdens de Tweede Wereldoorlog, Wilhelm Keitel, stelde dat hem door Hitler werd verteld om zich alleen met de militaire zaken bezig te houden. De oud-president van de Rijksbank, Hjalmar Schacht, achtte zich niet verantwoordelijk, omdat de Jodenvervolging zich niet binnen zijn werkterrein bevond. Minister van Buitenlandse Zaken, Joachim Von Ribbentrop, vond de onderdrukking van het Duitse volk erger dan de Holocaust.
Baldur von Schirach, leider van de Hitlerjugend en vanaf 1940 gouverneur van Wenen, heeft er het volgende over te zeggen. ‘Uiteindelijk zeggen Himmler en Hitler dat we de joden moeten vernietigen, en door de Duitse geneigdheid tot perfectionisme en overdrijving wordt dat letterlijk opgevat. Het zou in elk land kunnen gebeuren, gesteld dat de omstandigheden net zo waren als in Duitsland, namelijk een verloren oorlog, een hardvochtig verdrag als dat van Versailles, de werkloosheidssituatie, slechte huisvesting en voedseltekorten’ (Goldensohn, p.269).
Sepp Dietrich, onder meer de leider van de Leibstandarte (lijfwacht) van Hitler, kreeg in 1943 een brief van zijn vrouw uit Griekenland en daarin schreef ze onder meer over de deportatie van de Joden. ‘Ik ging naar Himmler en vroeg hem. Himmler antwoordde dat het niet waar was. Himmler zei dat hij ze bijeen zou brengen om te werken[...]’(Goldensohn, p.316).
De schuldbekenners
Een aantal kopstukken heeft ook, soms niet in letterlijke bewoordingen maar impliciet, erkend dat ze van de Holocaust wisten. Oswald Pohl was een hooggeplaatste SS-er en onder meer leider van het SS-hoofdbureau voor economische en administratieve zaken. In die hoedanigheid was hij nauw betrokken bij de Holocaust. Pohl erkende na de oorlog op de hoogte te zijn geweest van de massamoorden, maar vond dat hem geen blaam trof, omdat hij simpelweg orders uitvoerde (Goldensohn, p.274).
Julius Streicher was een van de felste antisemieten en de oprichter van het lugubere weekblad Der Sturmer. Dit weekblad stond vol met antisemitische cartoons, onjuiste berichtgevingen en was dus letterlijk een aanval op de Joden. Ook na de oorlog steekt Streicher zijn antisemitische overtuigingen niet onder stoelen of banken. ‘Hij zegt dat hij plotseling op een bepaalde avond, jaren geleden, op het antisemitisme was gestuit en dat hij zich de volgende ochtend realiseerde dat het zijn levenswerk was om een autoriteit te worden op het gebied van antisemitisme’ (Goldensohn, p.285).
Wanneer hij tijdens zijn gevangenschap werd geconfronteerd met de Holocaust, dan reageerde hij doorgaans cynisch. ‘Hij leek zich weinig zorgen te maken over het onderwerp en het leek hem nogal te vervelen’ (Goldensohn, p.292).
Erich von dem Bach-Zelewski was onder meer generaal in de Waffen-SS en vooral actief in Polen. Hij wist dan ook van Auschwitz af, maar volgens hem was dit nog een trainingskamp toen hij in Polen werkte en geen vernietigingskamp. Toch ontkent hij niet dat Auschwitz dit uiteindelijk werd. ‘Nee, maar ik weet dat Auschwitz een vernietigingskamp werd en veel andere kampen ook. Maar in de tijd dat ik in die streek zat, was dat nog niet het geval’ (Goldensohn, p.299).
Rudolf Höss was kampcommandant van Auschwitz en heeft in zijn memoires uitgebreid verteld over het vernietigingsproces. Spijt heeft hij niet, zo stelt hij na de oorlog, omdat hij slechts bevelen opvolgde van Himmler.
Conclusie
We zullen nooit precies weten in hoeverre de nazikopstukken de waarheid spraken, maar het is wel interessant om te zien hoe de reacties uiteenlopen. En hoe ze tegen de Holocaust aankeken, nadat het ze expliciet werd gevraagd.
Toch is een overeenkomstige reactie overduidelijk: dat er weinig empathie voor het lot van de Joden was. Niet geheel onverwachts, aangezien ze allen participeerden in een politiek systeem dat de Jodenvervolging prominent op de agenda had staan. Dat sommige nazikopstukken niet alles wisten, zou best waar kunnen zijn. Dat een merendeel van de nazikopstukken het überhaupt iets zou boeien, mochten ze het geweten hebben, naar alle waarschijnlijkheid niet.
Bronnen
Goldensohn, S (2006) Neurenberg-gesprekken. Nazi’s en hun psychiater. Tweede druk. Amsterdam: Meulenhoff
Kershaw, I (2008) Hitler: De Biografie. Vijfde druk. Amsterdam: Spectrum
Met dank aan Lizette Veenhuizen voor de tekening
Een ( groot ) deel van de Nazi- kopstukken heeft kunnen weten wat er speelde, en waar het overging. Getuige de aanwezigheid van een aantal Nazi kopstukken bij de zgn. Wanseeconferentie ; die als doel had: "Die Endlösung der Juden Frage"!